‘Doe je al lang’, zei ik tegen hem.
Met slaperige ogen keek hij mij aan. Hij greep met zijn linkerhand zijn bril beet, zette ‘m af en wreef met de palm van zijn andere hand over zijn gezicht.
‘Ik begrijp er niets van’ geeuwde hij. ‘Maar als jij het zegt.’
Hij vouwde zijn hand samen, kneep nog eens hard met zijn duim en wijsvinger in de hoeken van zijn ogen, en liet zijn vingers van zijn neus afglijden. Zijn ogen waren rooddooraderd.
‘Dus als ik het goed begrijp zijn we lekker op weg’ vervolgde hij.
‘Zeker’ zei ik beslist.
‘Maarre, het is toch nieuw?’
‘Nou, nieuw. Voor jou wel’, zei ik. ‘Maar dat komt omdat je nooit oplet. Jij kijkt liever naar buiten. Geeft niet, want je doet ’t goed. Net als de meesten. Zo veel is er niet veranderd. Of wel?’
‘Ja, ja’ zuchtte hij. ‘Alles is nu digitaal.’
‘Inderdaad’ zei ik kalm en stak een priemende vinger in de lucht.
We zaten aan de keukentafel. Ik stond op en liep naar het aanrecht. Daar had ik al een fles wijn klaargezet, gekoeld en ontkurkt.
‘Drupje wit?’ vroeg ik.
‘Ja, doe maar’ zei de man.
Ik pakte twee schandalig grote wijnglazen die op de rand van de afzuigkap stonden en schonk de wijn in. Wild Horses stond op het etiket. Hoe verzin je het. Snel scande ik door het verhaal dat op de achterkant van de fles stond. Over eikenhouten vaten, familietradities en een wild paard dat op een dag was komen aanwandelen en nooit meer was weggegaan. ‘Onwaarschijnlijk’, mompelde ik. Natuurlijk was er wel zoiets gebeurd, maar het verhaal was aangedikt. Waarschijnlijk was het paard ingewisseld voor een zieke duif. Die was natuurlijk op een dag komen aanfladderen. Maar het marketingbureau had gezegd: “Zieke duiven verkopen niet. Wilde paarden wel. Dat paard krijgt le rôle-titre.” De tekstschrijver had zich flink mogen uitleven. Het paard, zo las ik door, was ontembaar gebleken. Vandaar de naam Wild Horses.
Desondanks was de familie gaan houden van het paard. Want dit paard bleek niet zo maar een paard. Het hield van druiven. En van witte wijn. Een heel gezellig paard, zo te zeggen. “En”, had het reclamebureau de familie voorgezegd, “dit is het verhaal dat jullie vanaf nu telkens weer vertellen. Aan iedereen die je tegenkomt.” En zo geschiedde, want de familie had er schoon genoeg van middelmatige wijn voor een middelmatige massa te maken. Steeds meer wijnboeren uit de omgeving reden in een Porsche Panamera. Dat wilde deze boer ook. De buurman, hij was met hetzelfde reclamebureau in zee gegaan, verkocht zijn wijn onder de naam Taureau Sauvage. Dat had hem geen windeieren gelegd.
Ik schoot wakker uit mijn gedachten. De man aan de tafel tuurde door het venster naar buiten.
Droomde hij ook van paarden?
‘Hé, word eens wakker’ en ik zette het gigantische glas voor zijn neus, dat bijna een halve fles herbergde.
‘Allemachtig’ zei hij. ‘Het is tien uur ’s ochtends!’
‘Niet zeiken, zei ik. ‘Proost!’ Ik zette de viskom aan mijn lippen en nam een overmoedige slok Wild Horses. ‘Verdomd lekker,’ zei ik en snakte naar adem.
‘Ja, ja, proost. Maar wat gaan we nou doen met die storytelling waar jij telkens over praat?’
‘Iets met paarden’, zei ik. ‘Iets met paarden.’